In een bekend experiment (Gopnik en Astington, 1998) kregen kinderen van drie tot zes jaar oud een langwerpig zakje M & M’s te zien, waarna hun werd gevraagd wat ze dachten dat erin zat. Allemaal antwoorden ze ‘M & M’s’, en vermoedelijk werden ze allemaal teleurgesteld toen ze te zien kregen dat er een alleen maar een potlood in het zakje zat.
Toen hun even later werd gevraagd werd wat voor een antwoord een vriendje of vriendinnetje bij het zien van het zakje M&M’s zou geven, reageerden de meesten, alsof dat volkomen voor de hand lag, met: ‘ Een potlood’. Nog opmerkelijker was dat kinderen, toen hun gevraagd werd zich te herinneren wat er volgens hen in het M & M’s zakje had gezeten toen ze voor het eerst te zien kregen, bijna allemaal als antwoord gaven: ‘een potlood’.
Wat deze test aantoont is dat jonge kinderen zich niet kunnen voorstellen dat hun vriendje een ander perspectief heeft dan zij, en evenmin dat hun eigen perspectief gewijzigd zou kunnen zijn.