Er was eens een vos die enorme honger had. Hij kwam langs een prieel en zag daar in de hoogte lekkere druiven hangen, ‘helemaal rijp, zo leek het, donkerpaars van kleur’. Hij wilde er graag van eten, maar hij kon er niet bij. De muur was veel te hoog. Het kostte hem moeite om dat toe te geven, want hij was een trotse vos die zich graag voordeed als een edele sinjeur. Kon zo’n edele sinjeur tegen zichzelf zeggen dat hij honger had, maar niet bij de druiven kon? ‘En dus bedroog hij / zijn eigen maag en zei: „Ze zijn mij veel te groen / en zuur, dit is geen deftig vosseneten.”’ Zo hield hij zijn eigenwaarde in stand. En zijn honger.
Het verhaaltje komt uit de nieuwe vertaling van de Fabels van Jean de La Fontaine (1621-1695). Je zou bij zo’n fabel een moraal verwachten, maar die ontbreekt. Wat moeten we denken van een trotse vos die zijn neus ophaalt voor waar hij in werkelijkheid helemaal niet bij kan? Het slot van het gedicht is verrassend: ‘In elk geval was dat nog beter / dan dat hij zielig was gaan doen.’
Jean de La Fontaine: Fabels. Vert. Marietje d’Hane-Scheltema en geïllustreerd door Floris Tilanus. Van Oorschot